SPR College 3+4

Stelling: de officier van justitie kan niet meer van vervolging afzien nadat hij de dagvaarding heeft uitgebracht.
1 / 16
volgende
Slide 1: Open vraag
ChineesWOStudiejaar 6

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Stelling: de officier van justitie kan niet meer van vervolging afzien nadat hij de dagvaarding heeft uitgebracht.

Slide 1 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De delictsomschrijving van het strafbare feit doodslag luidt: “hij die opzettelijk een ander van het leven berooft.” Indien de OvJ heeft verzuimd het bestanddeel ‘opzettelijk’ in de tenlastelegging op te nemen, wat dient de rechter dan –in het kader van art. 394 Sv- te beslissen? Ga er bij de beantwoording vanuit dat er wel voldoende bewijs is.

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting merkt de advocaat van de verdachte op dat in de tenlastelegging van het eerste feit een verkeerde pleegdatum is vermeld en bij de tenlastelegging van het tweede feit een pleegdatum geheel ontbreekt. Hij voert een preliminair verweer dat de dagvaarding ten aanzien van beide feiten nietig is. Zou u dat verweer als rechter honoreren? Motiveer uw antwoord

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke soorten telastelegingen zijn er? Noem en omschrijf ze.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Kan de rechter een feit bij de beraadslaging betrekken dat niet in de tenlastelegging is opgenomen maar wel (als extra feit) op de dagvaarding is vermeld? Motiveer uw antwoord

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Artikel 49 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de verdachte die wordt gehoord, bevoegd is zich door een raadsman te doen bijstaan. Betekent dit dat de raadsman op grond van dit artikel aanwezig mag zijn bij een inhoudelijk verhoor van de verdachte (over de feiten waarvan hij wordt verdacht)? Motiveer uw antwoord.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling: De redelijke termijn van afdoening van een zaak gaat lopen zodra een persoon door de politie als verdachte wordt aangemerkt.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het Auditu-arrest betekende een relativering van een zeker beginsel. Noem het beginsel en leg dit beginsel uit. Leg uit hoe dit gerelativeerd werd. Noem daarbij ook twee soorten de-auditu verklaringen.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Van Mechelen tegen Nederland-arrest ging over de anonieme getuigen. Er waren in dit arrest handicaps voor de verdediging van de verdachte. Deze werden onvoldoende gecompenseerd. Leg in je antwoord uit op welke wijze deze compensatie heeft kunnen plaatsvinden. leg tevens uit welk arrest van het EHRM de weg vrij heeft gemaakt voor compenserende maatregelen.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem de verschillende soorten getuigen en noteer bij elke soort de juiste wetsartikelen.

Slide 10 - Open vraag

De normale getuige: 385 SV
De bedreigde getuige:  261 SV
De anonieme getuige: Op Cur mag anonieme getuige in geheel niet worden gebruikt (art 385 lid 2 CSv), behalve als hij op basis van art 261 CSv is gehoord. 
De beperkt anonieme getuige
De afgeschermde getuige: Komt wel in art 261l t/m 261r
De Kroongetuige: opgenomen in het wetsvoorstel
In de zaak X, waarin X een moord heeft gepleegd, is meneer Y getuige. Hij beroept zich tijdens het getuigen op zijn zwijgrecht en het zegt dus helemaal niets. Mag er uit dit zwijgen conclusies worden getrokken? Waarom wel en waarom niet? Noem daarbij de benodigde arresten.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk bewijsstelsel kent Curacao? Geef daarvan de naam en een omschrijving.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In art. 6, lid 3 sub d EVRM is als een fundamenteel recht opgenomen het recht van de verdachte tot het ondervragen van getuigen à charge. Het EHRM verwoordt dat recht als volgt: “One needs to have an adequate and proper opportunity to challange and question a witness against him.” (o.a. zaak Luca EHRM 27 februari 2001, NJ 2002, 101). Wat zijn volgens het EHRM (in de zaak Al-Khawaja en Tahery, vs UK EHRM 15 december 2011, NJ 2012, 283) de mogelijke consequenties indien de verdachte dat recht niet heeft kunnen uitoefenen en tot welk toetsings-/beslisschema komt het EHRM in die zaken?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit wat wordt verstaan onder ‘bewijsminima’ en noem er vier aan de hand van relevante wetsartikelen. Noem bovendien een ongeschreven (dus: niet in de wet neergelegd) bewijsminimum.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling: “Indien de rechter het bewijsmiddel ‘eigen waarneming van de rechter’ wil gebruiken in zijn vonnis, dan dient hij de tijdens het onderzoek ter terechtzitting opgedane eigen waarneming tijdens dat onderzoek ter terechtzitting met procespartijen te bespreken.” Analyseer gemotiveerd of deze stelling juist of onjuist is.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fabio wordt aangehouden voor een atrako. Hij wordt in verzekering gesteld en later wordt zijn bewaring bevolen. Uit het onderzoek blijkt dat hij ook schuldig is aan twee woninginbraken, die hij uiteindelijk bekent. De woninginbraken worden (gedeeltelijk) als volgt tenlastegelegd: “waarbij hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en/of verbreking.” Hij wordt zowel voor de atrako als de inbraken gedagvaard. Deze dagvaarding wordt op 28 augustus 2014 betekend aan Fabio. Getuigenverklaringen ten aanzien van de woninginbraken spreken van een inbreker met een groot hoofd. Het valt de rechter op de terechtzitting op dat Fabio een groot hoofd heeft. Mag de rechter deze informatie (zonder meer) laten meetellen als bewijs?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies